Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge
GT
GD
C
H
L
M
O
a
GT
GD
C
H
L
M
O
academy
/əˈkæd.ə.mi/ = NOUN: academie, hogeschool, instituut, genootschap;
USER: academie, academy, academie van, Akademie, academie voor
GT
GD
C
H
L
M
O
achievements
/əˈtʃiːv.mənt/ = NOUN: prestatie, succes, wapenfeit, verwerving, daad, voleinding, voldbrenging;
USER: verwezenlijkingen, verworvenheden, prestaties, successen, realisaties
GT
GD
C
H
L
M
O
activity
/ækˈtɪv.ɪ.ti/ = NOUN: activiteit, bedrijvigheid, werkzaamheid, bezigheid, actie, optreden, handeling, vertier, levendigheid, gedoe;
USER: activiteit, activiteiten, de activiteit, bedrijvigheid
GT
GD
C
H
L
M
O
add
/æd/ = VERB: toevoegen, optellen, bijvoegen, bijtellen, aanbouwen, bijdoen, bijleggen, samentellen, aanvoegen;
USER: toevoegen, optellen, toe te voegen, voeg, voegen
GT
GD
C
H
L
M
O
administration
/ədˌmɪn.ɪˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: toediening, administratie, beheer, bestuur, regering, bewind, administratiekantoor, ministerie;
USER: administratie, toediening, bestuur, beheer, regering
GT
GD
C
H
L
M
O
advisory
/ədˈvaɪ.zər.i/ = ADJECTIVE: raadgevend, adviserend;
USER: adviserend, raadgevend, advies, adviserende, raadgevende
GT
GD
C
H
L
M
O
also
/ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks;
USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien
GT
GD
C
H
L
M
O
analysis
/əˈnæl.ə.sɪs/ = NOUN: analyse, ontleding, overzicht, zinsontleding, ontbinding;
USER: analyse, analyses, analyseren, analyse van
GT
GD
C
H
L
M
O
and
/ænd/ = CONJUNCTION: en;
USER: en, en de, en het
GT
GD
C
H
L
M
O
areas
/ˈeə.ri.ə/ = NOUN: gebied, ruimte, terrein, areaal, vlakte, vlakteïnhoud;
USER: gebieden, terreinen, ruimten, ruimtes, gebied
GT
GD
C
H
L
M
O
as
/əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals;
CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate;
USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
assessments
/əˈses.mənt/ = NOUN: aanslag, schatting, taxatie, belastingaanslag, quotatie;
USER: assessments, evaluaties, beoordelingen, beoordeling, evaluatie
GT
GD
C
H
L
M
O
at
/ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à;
USER: bij, op, tegen, in, aan
GT
GD
C
H
L
M
O
attestation
/ˌæt.esˈteɪ.ʃən/ = NOUN: getuigenis;
USER: getuigenis, verklaring, attest, attestering, Ondergetekende
GT
GD
C
H
L
M
O
auditing
/ˈɔː.dɪt/ = VERB: controleren, verifiëren, nazien;
USER: auditing, accountantscontrole, audit, audits, controle
GT
GD
C
H
L
M
O
automation
/ˈɔː.tə.meɪt/ = NOUN: automatisering;
USER: automatisering, automation, automatiseren, automatisering van, automatiseringssystemen
GT
GD
C
H
L
M
O
b
= NOUN: si;
USER: b, B te,
GT
GD
C
H
L
M
O
banking
/ˈbæŋ.kɪŋ/ = NOUN: bank;
USER: bank, bancaire, bankwezen, banking, bankieren
GT
GD
C
H
L
M
O
became
/bɪˈkeɪm/ = VERB: worden, goed staan, betamen, voegen, passen;
USER: werd, geworden, werden, werd het, raakte
GT
GD
C
H
L
M
O
business
/ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding;
USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven
GT
GD
C
H
L
M
O
businesses
/ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding;
USER: bedrijven, ondernemingen, bedrijfsleven, activiteiten, bedrijf
GT
GD
C
H
L
M
O
central
/ˈsen.trəl/ = ADJECTIVE: centraal, middelste, midden-;
USER: centraal, centrale, centrum, centrum van, het centrum
GT
GD
C
H
L
M
O
certificate
/səˈtɪf.ɪ.kət/ = NOUN: certificaat, attest, bewijs, getuigschrift, diploma, akte, brevet, acte, stuk, dokument;
VERB: diplomeren;
USER: certificaat, attest, getuigschrift, verklaring
GT
GD
C
H
L
M
O
change
/tʃeɪndʒ/ = VERB: veranderen, wisselen, verwisselen, overstappen, ruilen, omslaan;
NOUN: verandering, wijziging, wisselgeld, overgang, afwisseling;
ADJECTIVE: veranderd;
USER: veranderen, verandering, wijzigen, te veranderen, te wijzigen
GT
GD
C
H
L
M
O
cio
/ˌsiːaɪˈem/ = USER: cio, Vermogensbeheer CIO, CIO van
GT
GD
C
H
L
M
O
clients
/ˈklaɪ.ənt/ = NOUN: cliënt, klant, afnemer, koper;
USER: klanten, opdrachtgevers, cliënten, clients, klant
GT
GD
C
H
L
M
O
cloud
/klaʊd/ = NOUN: wolk, grote menigte;
VERB: verduisteren, bewolken, benevelen, overschaduwen, bezoedelen, vlammen, vegen, betrekken;
USER: wolk, cloud, wolken, wolk De
GT
GD
C
H
L
M
O
competency
/ˈkɒm.pɪ.tən.si/ = NOUN: competentie, bevoegdheid, bekwaamheid, rechtsbevoegdheid, welgesteldheid;
USER: competentie, bekwaamheid, bevoegdheid, competenties
GT
GD
C
H
L
M
O
compliance
/kəmˈplaɪ.əns/ = NOUN: nakoming, inwilliging, meegaandheid, inschikkelijkheid, toestemming, toegevendheid;
USER: nakoming, naleving, de naleving, overeenstemming, inachtneming
GT
GD
C
H
L
M
O
consultant
/kənˈsʌl.tənt/ = NOUN: consultant, consulterend geneesheer;
USER: consultant, adviseur, consulent
GT
GD
C
H
L
M
O
consulting
/kənˈsʌl.tɪŋ/ = ADJECTIVE: raadgevend;
USER: raadgevend, consulting, advies, consultancy, raadpleging
GT
GD
C
H
L
M
O
continuity
/ˌkɒn.tɪˈnjuː.ɪ.ti/ = NOUN: continuïteit, samenhang, verband;
USER: continuïteit, de continuïteit, continuïteit van, continuity, continuïteit te
GT
GD
C
H
L
M
O
controls
/kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind;
USER: controles, besturingselementen, bedieningselementen, controls, controle
GT
GD
C
H
L
M
O
coordinating
/kōˈôrdəˌnāt/ = VERB: coördineren, bijeenschakelen, met elkaar in overeenstemming brengen;
USER: coördinerende, coördineren, het coördineren, coördinatie, coördineren van
GT
GD
C
H
L
M
O
corporate
/ˈkɔː.pər.ət/ = ADJECTIVE: rechtspersoon vormend;
USER: zakelijke, collectieve, ondernemen, bedrijfscultuur, bedrijfs
GT
GD
C
H
L
M
O
crm
= USER: crm, crm In
GT
GD
C
H
L
M
O
cybernetics
GT
GD
C
H
L
M
O
delivered
/dɪˈlɪv.ər/ = VERB: leveren, afleveren, bezorgen, geven, verlossen, bevrijden, afgeven, overhandigen, overbrengen, bestellen, uitreiken, ter hand stellen;
USER: geleverd, afgeleverd, geleverde, opgeleverd, bezorgd
GT
GD
C
H
L
M
O
department
/dɪˈpɑːt.mənt/ = NOUN: departement, afdeling, tak van dienst, werkkring;
USER: afdeling, departement, Department, ministerie, dienst
GT
GD
C
H
L
M
O
des
GT
GD
C
H
L
M
O
design
/dɪˈzaɪn/ = NOUN: ontwerp, opzet, tekening, plan, doel, bedoeling, werkje, oogmerk, schets;
VERB: ontwerpen, tekenen, schetsen, beogen, aanwijzen, bedoelen, bestemmen;
USER: ontwerp, ontwerpen, ontwerp van, ontwerpzone
GT
GD
C
H
L
M
O
developed
/dɪˈvel.əpt/ = ADJECTIVE: ontwikkelend;
USER: ontwikkeld, ontwikkelde, ontwikkelden, ontwikkeling, ontwikkelen
GT
GD
C
H
L
M
O
development
/dɪˈvel.əp.mənt/ = NOUN: ontwikkeling, evolutie, verloop, bebouwing, ontvouwing;
USER: ontwikkeling, de ontwikkeling, ontwikkeling van, ontwikkelen, de ontwikkeling van
GT
GD
C
H
L
M
O
directly
/daɪˈrekt.li/ = ADVERB: rechtstreeks, direct, onmiddellijk, dadelijk, rechtop, overeind, aanstonds, zodra;
USER: rechtstreeks, direct, directe, onmiddellijk
GT
GD
C
H
L
M
O
during
/ˈdjʊə.rɪŋ/ = PREPOSITION: gedurende, in de loop van, terwijl, onder;
USER: gedurende, tijdens, in, tijdens de, bij
GT
GD
C
H
L
M
O
dw
= USER: dw, ds, droog gewicht,
GT
GD
C
H
L
M
O
ecole
= USER: ecole, École
GT
GD
C
H
L
M
O
economic
/iː.kəˈnɒm.ɪk/ = ADJECTIVE: economisch, zuinig, spaarzaam;
USER: economisch, economische, de economische, economie
GT
GD
C
H
L
M
O
educate
/ˈed.jʊ.keɪt/ = VERB: opvoeden, onderrichten, grootbrengen, kweken, dresseren;
USER: opvoeden, onderwijzen, voeden, opleiden, educatie
GT
GD
C
H
L
M
O
education
/ˌed.jʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: onderwijs, opvoeding, vorming, ontwikkeling;
USER: onderwijs, het onderwijs, opleiding, educatie
GT
GD
C
H
L
M
O
effectiveness
/ɪˈfek.tɪv/ = USER: effectiviteit, doeltreffendheid, doelmatigheid, werkzaamheid, de doeltreffendheid
GT
GD
C
H
L
M
O
enlarging
/ɪnˈlɑːdʒ/ = VERB: vergroten, uitbreiden, verruimen, uitvergroten, uitbouwen;
USER: vergroten, vergroting, vergroten van, uitbreiding, het vergroten
GT
GD
C
H
L
M
O
erp
= USER: erp, erpen
GT
GD
C
H
L
M
O
et
GT
GD
C
H
L
M
O
experience
/ikˈspi(ə)rēəns/ = NOUN: ervaring, belevenis, ondervinding;
VERB: ervaren, ondervinden;
USER: ervaring, bieden, ervaringen, verbeteren, te verbeteren
GT
GD
C
H
L
M
O
faculty
/ˈfæk.əl.ti/ = NOUN: faculteit, vermogen, bevoegdheid, gave;
USER: faculteit, facultaire, Departement, Faculty, docenten
GT
GD
C
H
L
M
O
fair
/feər/ = ADJECTIVE: eerlijk, billijk, goed, mooi, schoon, blond, tamelijk, blank, zuiver, klaar, onbelemmerd;
NOUN: kermis, jaarmarkt, zuiver;
ADVERB: rein, gekromd;
USER: eerlijk, kermis, billijk, eerlijke, fair
GT
GD
C
H
L
M
O
financial
/faɪˈnæn.ʃəl/ = ADJECTIVE: financieel, geldelijk;
USER: financieel, financiële, de financiële
GT
GD
C
H
L
M
O
for
/fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege;
CONJUNCTION: want, omdat, daar;
USER: voor, voor de, van, voor het, te
GT
GD
C
H
L
M
O
from
/frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af;
USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
fs
/ef/ = NOUN: fa
GT
GD
C
H
L
M
O
general
/ˈdʒen.ər.əl/ = ADJECTIVE: algemeen, gewoon;
NOUN: generaal, het algemeen, veldheer, veldoverste, strateeg;
USER: algemeen, generaal, het algemeen, algemene, General
GT
GD
C
H
L
M
O
guy
/ɡaɪ/ = NOUN: kerel, persoon, knul, snuiter, sujet, pop, vogelverschrikker, touw, reep;
VERB: bespotten;
USER: kerel, man, vent, jongen, guy
GT
GD
C
H
L
M
O
had
/hæd/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: had, hadden, gehad, moest, moesten
GT
GD
C
H
L
M
O
have
/hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb
GT
GD
C
H
L
M
O
head
/hed/ = NOUN: hoofd, kop, top, leider, hoofdeinde, spits, kruin, kap, bestuurder, hoofdman;
VERB: koppen, leiden;
USER: hoofd, kop, het hoofd, weg, head
GT
GD
C
H
L
M
O
helped
/help/ = USER: geholpen, hielp, hielpen, bijgedragen, helpen
GT
GD
C
H
L
M
O
her
/hɜːr/ = PRONOUN: haar, ze, zijn;
USER: haar, ze, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
i
/aɪ/ = PRONOUN: ik, mij, me;
USER: ik, i, ik heb, mij, me
GT
GD
C
H
L
M
O
implementation
/ˈɪm.plɪ.ment/ = NOUN: uitvoering, verwezenlijking,, verwezenlijking, implementatie
GT
GD
C
H
L
M
O
important
/ɪmˈpɔː.tənt/ = ADJECTIVE: belangrijk, essentieel, wezenlijk, van betekenis, gewichtig, ernstig, verwaand, hoogdravend, gezwollen;
USER: belangrijk, belangrijke, belang, belangrijkste, van belang
GT
GD
C
H
L
M
O
improve
/ɪmˈpruːv/ = VERB: verbeteren, beter worden, vooruitgaan, beter maken, veredelen, bijwerken, gebruik maken van, zich ten nutte maken, meevallen;
USER: verbeteren, te verbeteren, verbetering, verbetering van, verbeteren van
GT
GD
C
H
L
M
O
improvement
/ɪmˈpruːv.mənt/ = NOUN: verbetering, vooruitgang, beterschap, vordering;
USER: verbetering, verbetering van, verbeteren, de verbetering, verbeteringen
GT
GD
C
H
L
M
O
in
/ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-;
ADVERB: binnen, thuis;
USER: in, op, in de, van, in het
GT
GD
C
H
L
M
O
include
/ɪnˈkluːd/ = VERB: omvatten, bevatten, behelzen, inhouden, insluiten, meetellen, meerekenen, begrijpen, in zich sluiten, mederekenen;
USER: omvatten, bevatten, zijn, onder, onder andere
GT
GD
C
H
L
M
O
industry
/ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid;
USER: industrie, bedrijfstak, de industrie, sector
GT
GD
C
H
L
M
O
information
/ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging;
USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen
GT
GD
C
H
L
M
O
intelligence
/inˈtelijəns/ = NOUN: verstand, intellect, vernuft, nieuws, bevattingsvermogen, verkenning, mededelingen, navorsing, berichten;
ADJECTIVE: intelligentie-;
USER: verstand, intelligentie, inlichtingen, intelligence, inlichtingendiensten
GT
GD
C
H
L
M
O
international
/ˌɪn.təˈnæʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: internationaal;
USER: internationaal, internationale, International, de internationale
GT
GD
C
H
L
M
O
involved
/ɪnˈvɒlvd/ = ADJECTIVE: ingewikkeld;
USER: betrokken, betrokken zijn, betrokkenen, betrokken is, die betrokken
GT
GD
C
H
L
M
O
it
/ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit;
USER: het, zij, is, deze, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
jul
/dʒʊˈlaɪ/ = USER: juli
GT
GD
C
H
L
M
O
jumped
/ˌdʒʌmptˈʌp/ = VERB: springen, laten springen, overslaan, stijgen, afspringen, doen opspringen;
USER: sprong, gesprongen, sprongen, steeg, gestegen
GT
GD
C
H
L
M
O
kpmg
= USER: kpmg, van KPMG, door kpmg,
GT
GD
C
H
L
M
O
last
/lɑːst/ = NOUN: laatste, last, uiterste, leest;
VERB: duren;
ADJECTIVE: laatst, vorig, verleden, jongstleden, laatstleden, voorgaand;
ADVERB: het laatst;
USER: laatste, vorig, laatst, laatstelijk, afgelopen
GT
GD
C
H
L
M
O
later
/ˈleɪ.tər/ = ADVERB: later;
USER: later, latere, hoger, daarna
GT
GD
C
H
L
M
O
leader
/ˈliː.dər/ = NOUN: leider, aanvoerder, hoofd, leidsman, chef, dirigent, gids, gebieder;
USER: leider, marktleider, leader, toonaangevend, gebied
GT
GD
C
H
L
M
O
leadership
/ˈliː.də.ʃɪp/ = NOUN: leiderschap, leiding;
USER: leiderschap, leiding, leiders, leidinggevende, leidende
GT
GD
C
H
L
M
O
led
/led/ = VERB: leiden, loden, geleiden, uitkomen, aanvoeren, voorgaan, de leiding hebben, de weg wijzen, dirigeren, uitspelen, met lood bedekken, in lood vatten, plomberen, overreden, de toon aangeven;
USER: geleid, leidde, led, leiding, leidden
GT
GD
C
H
L
M
O
less
/les/ = ADJECTIVE: minder, kleiner, min, minus, geringer;
ADVERB: minder, kleiner;
PREPOSITION: min;
USER: minder, op minder, lager, kleiner, meer
GT
GD
C
H
L
M
O
like
/laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk;
PREPOSITION: zoals, als, zo;
CONJUNCTION: zoals, als, alsof;
VERB: willen;
NOUN: gelijke;
USER: zoals, als, alsof, net als
GT
GD
C
H
L
M
O
lot
/lɒt/ = NOUN: kavel, partij, hoop, perceel, lot, boel, deel, stuk grond, portie, noodlot, kaveling, aandeel;
USER: lot, hoop, partij, perceel, veel
GT
GD
C
H
L
M
O
main
/meɪn/ = ADJECTIVE: hoofd-, grootste, voornaamst;
NOUN: hoofdlijn, hoofdleiding, hoofdkraan, geweld, kracht, hanengevecht;
USER: hoofd-, grootste, belangrijkste, voornaamste, hoofd
GT
GD
C
H
L
M
O
management
/ˈmæn.ɪdʒ.mənt/ = NOUN: beheer, bestuur, directie, leiding, behandeling, besturing, administratie, overleg;
USER: beheer, het beheer, beheer van, het management, het beheer van
GT
GD
C
H
L
M
O
manager
/ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator;
USER: manager, beheerder, de manager, directeur
GT
GD
C
H
L
M
O
market
/ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek;
VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen;
USER: markt, de markt, marktprijzen, markten, markt van
GT
GD
C
H
L
M
O
me
/miː/ = PRONOUN: mij, me, ik;
USER: me, mij, ik, mij op
GT
GD
C
H
L
M
O
mentor
/ˈmen.tɔːr/ = NOUN: mentor, begeleider, raadgever, gids;
USER: mentor, begeleider, leermeester
GT
GD
C
H
L
M
O
mos
/ˌemˈəʊ/ = USER: mos, mnd
GT
GD
C
H
L
M
O
most
/məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst;
ADVERB: meest, zeer, hoogst;
USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest
GT
GD
C
H
L
M
O
my
/maɪ/ = PRONOUN: mijn, m'n;
USER: mijn, My, m'n, Uw
GT
GD
C
H
L
M
O
network
/ˈnet.wɜːk/ = NOUN: netwerk, net, radiostation, tv-station;
USER: netwerk, net, network, het netwerk
GT
GD
C
H
L
M
O
new
/njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt;
USER: nieuw, nieuwe, new
GT
GD
C
H
L
M
O
numerous
/ˈnjuː.mə.rəs/ = ADJECTIVE: vele, talrijk, overvloedig, zonder tal;
USER: talrijk, vele, talrijke, tal, tal van
GT
GD
C
H
L
M
O
oct
/ɒkˈtəʊ.bər/ = USER: oktober
GT
GD
C
H
L
M
O
october
/ɒkˈtəʊ.bər/ = NOUN: oktober, wijnmaand;
ADJECTIVE: October-
GT
GD
C
H
L
M
O
of
/əv/ = PREPOSITION: van, over, bij;
USER: van, van de, van het, of, over
GT
GD
C
H
L
M
O
offered
/ˈɒf.ər/ = VERB: bieden, aanbieden, offeren, uitloven, aanvoeren, ten offer brengen, ten beste geven;
USER: aangeboden, bood, geboden, boden, worden aangeboden
GT
GD
C
H
L
M
O
offering
/ˈɒf.ər.ɪŋ/ = NOUN: offer, aanbieding, offergave, offerande;
USER: aanbieden, het aanbieden van, het aanbieden, aanbieden van, bieden
GT
GD
C
H
L
M
O
organization
/ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, inrichting, structuur, bewerktuiging;
USER: organisatie, ordening, de organisatie, organisatie van, inrichting
GT
GD
C
H
L
M
O
outsourcing
/ˈaʊt.sɔːs/ = USER: outsourcing, uitbesteding, uitbesteden, uitbesteden van
GT
GD
C
H
L
M
O
partner
/ˈpɑːt.nər/ = NOUN: partner, vennoot, compagnon, deelgenoot, maat, makker, gezel, aandeelhebber;
VERB: koppelen;
USER: partner, partnerlanden, Leveringspartner, partners, partnerorganisaties
GT
GD
C
H
L
M
O
performance
/pəˈfɔː.məns/ = NOUN: optreden, prestatie, uitvoering, voorstelling, nakoming, vervulling, spel, opvoering, toneelvoorstelling;
USER: prestatie, voorstelling, uitvoering, prestaties, de prestaties
GT
GD
C
H
L
M
O
person
/ˈpɜː.sən/ = NOUN: persoon, iemand, mens, personage, voorkomen, uiterlijk, minderwaardig iemand, figuur;
USER: persoon, personen, iemand, persoon die, mens
GT
GD
C
H
L
M
O
planning
/ˈplæn.ɪŋ/ = NOUN: planning, het ontwerpen, opzet, regeling;
USER: planning, plan, van plan, plannen, het plannen
GT
GD
C
H
L
M
O
postgraduate
/pōstˈgrajo͞oit/ = ADJECTIVE: postuniversitair;
NOUN: postdoctorale student;
USER: postuniversitair, postdoctorale, postgraduate, postgraduaat, postdoctoraal
GT
GD
C
H
L
M
O
practice
/ˈpræk.tɪs/ = NOUN: praktijk, beoefening, gebruik, uitoefening, toepassing, aanwending;
VERB: oefenen, beoefenen, uitoefenen, toepassen, in praktijk brengen, instuderen;
USER: praktijk, de praktijk, praktijken, practice, oefenen
GT
GD
C
H
L
M
O
present
/ˈprez.ənt/ = VERB: presenteren, voorleggen, voorstellen;
ADJECTIVE: present, aanwezig, tegenwoordig, onderhavig, actueel;
NOUN: cadeau, geschenk, het heden, tegenwoordige tijd;
USER: presenteren, aanwezig, te presenteren, stellen, aanwezige
GT
GD
C
H
L
M
O
process
/ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé;
VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen;
USER: procede, werkwijze, proces, taak
GT
GD
C
H
L
M
O
professional
/prəˈfeʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: professioneel, beroeps-, deskundig, van beroep, vak-, ambts-;
NOUN: vakman;
USER: professioneel, professionele, professional, beroepsmatig, beroeps
GT
GD
C
H
L
M
O
program
/ˈprəʊ.ɡræm/ = NOUN: programma, program, programmaboekje, agenda;
VERB: programmeren;
USER: programma, het programma, programma van, programma voor
GT
GD
C
H
L
M
O
project
/ˈprɒdʒ.ekt/ = VERB: projecteren, ontwerpen, beramen, werpen, vooruitsteken, uitspringen, slingeren, uitschieten;
NOUN: plan, ontwerp, onderneming;
USER: project, projecten, het project
GT
GD
C
H
L
M
O
projects
/ˈprɒdʒ.ekt/ = VERB: projecteren, ontwerpen, beramen, werpen, vooruitsteken, uitspringen, slingeren, uitschieten;
NOUN: plan, ontwerp, onderneming;
USER: projecten, projecten die, project
GT
GD
C
H
L
M
O
qualities
/ˈkwɒl.ɪ.ti/ = NOUN: kwaliteit, eigenschap, hoedanigheid, rang, aard, bekwaamheid, karaktertrek, hoge stand, aanleg;
USER: kwaliteiten, eigenschappen, kwaliteit, kwaliteiten van
GT
GD
C
H
L
M
O
readiness
/ˈred.i.nəs/ = NOUN: gereedheid, bereidwilligheid;
USER: gereedheid, bereidwilligheid, bereidheid, bereid, paraatheid
GT
GD
C
H
L
M
O
recommendations
/ˌrek.ə.menˈdeɪ.ʃən/ = NOUN: aanbeveling, advies, aanwijzing, recommandatie;
USER: aanbevelingen, aanbevelingen van
GT
GD
C
H
L
M
O
remember
/rɪˈmem.bər/ = VERB: herinneren, onthouden, niet vergeten, gedenken, zich herinneren, herdenken, denken aan;
USER: onthouden, herinneren, niet vergeten, gedenken, herinner
GT
GD
C
H
L
M
O
reported
/rɪˈpɔː.tɪd/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren, inlichten, rapport maken van, overbrengen, verslaggever zijn, verslag geven van, reporterswerk doen, zich melden bij;
USER: gerapporteerd, gemeld, rapporteerde, gerapporteerde, meldde
GT
GD
C
H
L
M
O
risk
/rɪsk/ = NOUN: risico, gevaar;
VERB: riskeren, wagen, kans lopen, op het spel zetten;
USER: risico, gevaar, kans, het risico
GT
GD
C
H
L
M
O
risks
/rɪsk/ = NOUN: risico, gevaar;
VERB: riskeren, wagen, kans lopen, op het spel zetten;
USER: risico's, risico
GT
GD
C
H
L
M
O
robotic
/rəʊˈbɒt.ɪk/ = USER: robotachtige, robotic, robot, robotachtig, gerobotiseerde
GT
GD
C
H
L
M
O
roles
/rəʊl/ = NOUN: rol, monsterrol;
USER: rollen, rol, functies, taken, Rollen Chat
GT
GD
C
H
L
M
O
rpa
= USER: RPA, de RPA, van RPA,
GT
GD
C
H
L
M
O
s
= USER: s, en, Tussen, jaren, is
GT
GD
C
H
L
M
O
sap
/sæp/ = NOUN: sap, vocht, spint, levenssap, kracht, sul, blokker, plantesap, ondermijning, onnozele hals;
VERB: ondermijnen, sapperen;
USER: sap, spintlaag, sappen, van SAP
GT
GD
C
H
L
M
O
sc
= USER: sc, v, LG, Cvt
GT
GD
C
H
L
M
O
security
/sɪˈkjʊə.rɪ.ti/ = NOUN: veiligheid, waarborg, bescherming, onderpand, borgstelling, pand, zelfverzekerdheid, pandbrief;
USER: veiligheid, beveiliging, zekerheid, de veiligheid, security
GT
GD
C
H
L
M
O
see
/siː/ = VERB: bekijken, zien, kijken, raadplegen, inzien, bezoeken, begrijpen, spreken, bezichtigen, ontmoeten, opzoeken, beleven, aantreffen, bedenken, snappen, vernemen, te weten komen, oppassen, zorg dragen, zich voorstellen, overdenken, toelaten, ontvangen, bestrijken, bisschopszetel;
USER: zien, bekijken, te bekijken, zie, te zien
GT
GD
C
H
L
M
O
selections
/sɪˈlek.ʃən/ = ADJECTIVE: seismisch, aardbeweging;
USER: selecties, selectie, keuzes
GT
GD
C
H
L
M
O
senior
/ˈsiː.ni.ər/ = NOUN: senior, oudste, ouder, superieur, vierdejaarstudent;
ADJECTIVE: ouder;
USER: senior, hogere, oudste, hoge, hoger
GT
GD
C
H
L
M
O
services
/ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, kerkdienst, werk, eredienst, opslag;
USER: diensten, services, dienstverlening, diensten van
GT
GD
C
H
L
M
O
shared
/ʃeəd/ = VERB: delen, verdelen, deelnemen;
USER: gedeeld, gedeelde, deelden, deelde, gemeenschappelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
since
/sɪns/ = ADVERB: sinds, sedert, sindsdien, geleden;
PREPOSITION: sinds, vanaf, sedert;
CONJUNCTION: sinds, aangezien, sedert, vermits, wijl;
USER: sinds, aangezien, sedert, omdat, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
solutions
/səˈluː.ʃən/ = NOUN: oplossing;
USER: oplossingen, oplossingen te, oplossing, oplossingen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
southeastern
/ˌsaʊθˈiː.stən/ = VERB: zoeken, trachten, opzoeken, uitkijken naar, afzoeken, uitzien naar, doorzoeken;
USER: zuidoost, zuidoosten, zuidoostelijke, zuidoostelijk, zuidoosten van
GT
GD
C
H
L
M
O
spending
/ˈspen.dɪŋ/ = VERB: besteden, uitgeven, verspillen, verkwisten;
USER: uitgaven, uitgeven, besteden, besteding, doorbrengen
GT
GD
C
H
L
M
O
started
/stɑːt/ = VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken;
USER: gestart, begonnen, begon, begonnen met, startte
GT
GD
C
H
L
M
O
statistics
/stəˈtistik/ = NOUN: statistiek, statistische gegevens;
USER: statistiek, statistieken, statistieken zien, Statistics, • Statistieken
GT
GD
C
H
L
M
O
strategic
/strəˈtiː.dʒɪk/ = ADJECTIVE: strategisch, krijgskundig;
USER: strategisch, strategische, de strategische, van strategische
GT
GD
C
H
L
M
O
strategy
/ˈstræt.ə.dʒi/ = NOUN: strategie, krijgskunde, krijgskunst, krijgswetenschap;
USER: strategie, strategie van, de strategie, strategie voor
GT
GD
C
H
L
M
O
studies
/ˈstədē/ = NOUN: wetenschappen;
USER: studies, onderzoeken, onderzoek, studie
GT
GD
C
H
L
M
O
subsequently
/ˈsʌb.sɪ.kwənt/ = NOUN: abonnement, inschrijving, contributie, onderschrift;
USER: vervolgens, nadien, daarna, naderhand, later
GT
GD
C
H
L
M
O
summary
/ˈsʌm.ər.i/ = NOUN: overzicht, summier, excerpt, resumé;
ADJECTIVE: beknopt, summier, summair, paraat;
USER: overzicht, beknopt, samenvatting, summary
GT
GD
C
H
L
M
O
systems
/ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel;
USER: systemen, systeem, systemen voor, stelsels
GT
GD
C
H
L
M
O
team
/tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening;
VERB: samenwerken, aanspannen;
USER: team, ploeg, team van, het team
GT
GD
C
H
L
M
O
technical
/ˈtek.nɪ.kəl/ = ADJECTIVE: technisch, vaktechnisch;
USER: technisch, technische, de technische, techniek
GT
GD
C
H
L
M
O
technology
/tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie;
USER: technologie, techniek, technologische, technologieën
GT
GD
C
H
L
M
O
telco
/ˈtelkō/ = USER: telco, telecom, telecomaanbieder, van Telco"
GT
GD
C
H
L
M
O
thank
/θæŋk/ = VERB: bedanken, danken, dank zeggen;
USER: bedanken, danken, dank, dankt, bedankt
GT
GD
C
H
L
M
O
the
/ðiː/ = ARTICLE: de, het;
USER: de, het, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
their
/ðeər/ = PRONOUN: hun, haar;
USER: hun, de, van hun, het, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
these
/ðiːz/ = PRONOUN: deze, die;
USER: deze, die, dit, van deze, volgende
GT
GD
C
H
L
M
O
three
/θriː/ = USER: three-, three, drietal, drieën;
USER: drie, de drie, drietal
GT
GD
C
H
L
M
O
time
/taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond;
VERB: regelen, controleren;
USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip
GT
GD
C
H
L
M
O
to
/tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to;
USER: naar, aan, te, tot, om
GT
GD
C
H
L
M
O
university
/ˌyo͞onəˈvərsətē/ = NOUN: universiteit, hogeschool, academie;
ADJECTIVE: universiteit-, academisch, universair, universiteits-;
USER: universiteit, University, universitaire, universitair, universiteiten
GT
GD
C
H
L
M
O
use
/juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen;
NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel;
USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt
GT
GD
C
H
L
M
O
value
/ˈvæl.juː/ = NOUN: waarde, prijs, schatting;
VERB: waarderen, taxeren, schatten;
USER: waarde, waarde heeft, value, prijs, waarde van
GT
GD
C
H
L
M
O
wannabe
= USER: wannabe, van Wannabe, wannabe van, van Wannabe van
GT
GD
C
H
L
M
O
warm
/wɔːm/ = ADJECTIVE: warm, hartelijk, heet, vers, vurig, verhit;
VERB: opwarmen, warmen, verwarmen, warm worden, warm maken;
NOUN: warmte;
USER: warm, warme, hartelijk, warmte
GT
GD
C
H
L
M
O
was
/wɒz/ = USER: was, werd, is, was het
GT
GD
C
H
L
M
O
well
/wel/ = ADJECTIVE: goed, wel, gezond, in orde;
ADVERB: goed, wel, behoorlijk;
NOUN: goede, wel, put, bron, welzijn;
USER: goed, en, ook, zowel, vormt
GT
GD
C
H
L
M
O
were
/wɜːr/ = USER: waren, was, werden, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
where
/weər/ = ADVERB: waar, waarin, waarheen;
CONJUNCTION: waar, waarheen, waarheen ook;
USER: waar, waarin, wanneer, waarbij
GT
GD
C
H
L
M
O
which
/wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook;
CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk;
PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk;
USER: welke, die, wat, dat, welk
GT
GD
C
H
L
M
O
while
/waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, gedurende, staande, hoeveel;
NOUN: tijdje, wijl, poos;
PREPOSITION: tot;
USER: terwijl, tijdens, tijdens het, terwijl het
GT
GD
C
H
L
M
O
with
/wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met;
USER: met, met een, van, bij, met de
GT
GD
C
H
L
M
O
worked
/wərk/ = VERB: werken, functioneren, laten werken, gaan, bewerken, effect hebben, bedienen, bewegen, uitrekenen, scheppen, borduren, exploiteren;
USER: werkte, gewerkt, werkten, gewerkte, werkt
GT
GD
C
H
L
M
O
year
/jɪər/ = NOUN: jaar
GT
GD
C
H
L
M
O
years
/jɪər/ = NOUN: jaar;
USER: jaren, jaar, jarige, jaar oud
GT
GD
C
H
L
M
O
you
/juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden;
USER: u, je, jij, jullie, kunt
GT
GD
C
H
L
M
O
yrs
= USER: yrs, jr, j., jaar, jaren
GT
GD
C
H
L
M
O
zero
/ˈzɪə.rəʊ/ = NOUN: nul, nulpunt, beginpunt, laagste punt, zero-, zero;
USER: nul, zero, nul is, nihil
184 words